vrijdag 31 juli 2015

Dag 7: Een helse nacht in een scouting kamp (en hoe we zijn ontsnapt)

We vertrekken om 7 uur en rijden naar Henties Bay, drinken daar koffie en verlaten de kustweg om naar Uis te rijden, dat in het binnenland ligt. 112 km door een vlak landschap van zand en wat struikjes - Dorob Park.



De auto schudt heen en weer door het losse gravel. De zand- en stenenwoestijn gaat over in kleine zandheuveltjes en in de verte zien we de Spitskamme. Ook hier langs de weg heuveltjes van stenen als bewijs dat er mensen zijn geweest, maar vooral ook veel gescheurde autobanden die als een soort relikwie met een paaltje erbij langs de weg zijn neergelegd. Verdwaalde struisvogel, maar verder een dooie boel.

Halverwege Uis is de temperatuur gestegen naar 23 graden en de korte broek kan aan. Yes!  We kleden we ons om bij een picknickplaats. Een picknickplaats bestaat in Namibië altijd uit een groen of blauw geverfde betonnen tafel met dito banken en een verroeste prullenbak. Weinig idyllisch aan en zeker hier midden in de woestijn niet. Er komt een oude auto aan met een oudere man erin. ‘Don’t worry, this is my office. It’s the only place here where I have a good internet connection and I have to send a quick message.’ Hilarisch gezicht, deze man met zijn Ipad midden in de woestijn.



Zo’n 15 km voor Uis komt er wat leven in de woestijn. We zien kraampjes van mensen die stenen verkopen aan toeristen. De kraampjes bestaan uit een plank die op autobanden ligt. Iets achter de verkooppunten liggen de huisjes bestaand uit golfplaten en doeken; daarachter de Brandberg nature reserve, met de hoogste berg van Namibië, de Königstein van 2573 m.

Uis is een klein plaatsje met een camping, een benzinepomp, een paar huizen en een kleine supermarkt. Bij de supermarkt proberen jongeren ook hun stenen te verkopen. We zien de eerste Himbavrouw met kind.
Na het tanken rijden we door op de C35 naar het noorden, door het Damaragebied. De droge woestijn verandert in een even droge woestijnsteppe. Het is een mooi gebied, omringd door bergen. Vlak buiten Uis zien we een kleine Himbanederzetting, bestaand uit vijf eenvoudige hutjes gemaakt van stokken en klei. De Himba zijn te herkennen aan hun huidskleur, die donkergeel is. Ze smeren zich in met een mengsel van vet en rode oker ter bescherming tegen de droogte en hitte.

Hoe verder we van Uis afkomen, hoe heuvelachtiger en beboster het gebied wordt. Langs de weg staan vrouwen die toeristen lokken om souvenirs te kopen. Ze maken er echt een show van, met dansjes in prachtige jurken. We worden nog aangehouden door een man met ezelkar. Een olifant heeft de tank van zijn auto lek geprikt en nu heeft hij geen benzine meer in zijn auto die 10 km verderop staat. Verzin het zelf maar eens! De volgende auto die ons maant om te stoppen, slaan we maar over.
Als we moeten wachten voor een kudde koeien die de weg over moet, komt er een jongetje van een jaar of vier naar de auto rennen. Hij roept iets, maar we hebben geen idee wat. Met twee koekjes is hij niet tevreden. Als moeder erbij komt, blijkt dat ook zij geld wil, nu voor de scholing van haar zoontje. Hoe schrijnend het ook allemaal is, we rijden toch maar door.



Rond half 3 komen we aan bij onze overnachtingsplek voor twee dagen. Aabadi Moutain Camp, een tentenkamp vlak bij Twyfelfontein. De ontvangst is koeltjes; het meisje van de receptie heeft meer oog voor haar mobieltje dan voor ons. Ze raffelt haar verhaal af: “Breakfast is included, diner at 18 uur, price 190 dollars (15 euro), hot showers only in the evening and the morning.”
Het kamp ligt tussen de bergen en ziet eruit als een soort scoutingkamp met legertenten.



Het zo mooi omschreven terras, waar je ’s avonds een sundowner kunt drinken terwijl je kijkt naar de dieren die langs trekken, blijkt een aftandse bouwval met uit een auto gerukte stoelen. Geen idee ook hoe je het wild moet zien, want het is aardedonker en verlichting is er niet. Het restaurant is een verzameling tafels met een dak van zeil en achter de keuken bevindt zich de vuilnisbelt.  

De van binnen pikdonkere tenten zijn zeer primitief. Er staan twee eenpersoonsbedden naast elkaar, twee nachtkastjes (met natuurlijk wel de onvermijdelijke bijbel), twee handdoeken en de douche en wc in de open lucht, afgeschot met een tentzeiltje. Omdat er geen elektriciteit is, wordt het water ’s ochtends en ’s avonds naar wens met hout verwarmd. Hiervoor komt dan een jongen met blokken hout in een kruiwagen langs.



Op het kamp zelf is niets, behalve onze Karen Slaughters. Die kunnen we echter alleen overdag lezen, omdat het paraffinelampje niet genoeg licht geeft. Waar we echter het meest last van hebben zijn de vliegen. Alsof we een berg stront op ons hoofd hebben, ze blijven ons achtervolgen en hebben een voorkeur voor oren - om knettergek van te worden.
Drie jaar geleden, op onze reis naar Zuid-Afrika, zaten we ook twee keer in een tentenkamp: Buffelsdrift en Umlani Bush Camp. Beide hadden buitendouches en in Umlani was geen elektriciteit. Het waren de drie mooiste dagen van alle reizen die we gemaakt hebben. Aabadi lijkt er in de verste verte niet op, sterker nog, we worden er heel depressief van.    

We besluiten daarom op zoek te gaan naar een andere overnachtingsplek, ook al weten we dat de kans klein is om iets te vinden. Na een paar afwijzingen bij prachtige lodges met gewone stoelen, schone recepties en werkend licht (‘Sorry, we’re fully booked’), komen we terecht bij de Mowani Lodge. De man aan de receptie is onze held van de dag. Voor vandaag gaat het niet meer lukken, maar morgen kunnen we er vanaf 12 uur terecht. Het is een zeer luxe resort en het kost een boel geld, maar deze upgrade gunnen we onszelf. Niet omdat we van die luxe paardjes zijn, maar omdat vakantie ook leuk moet zijn. En dat is het niet in een aftands scoutingkamp waar zelfs een padvinder niet wil zitten en waar geen enkele tent bezet is, behalve die van ons. Dit geeft toch ook te denken.

Opgelucht rijden we terug naar Aabadi. Hier hoeven we maar een nacht te slapen. Bij de tent drinken we een wijntje (in onze huurauto hebben we onze eigen wijnkelder) en om 6 uur gaan we eten. Vier vrouwen zijn bezig met het bereiden van het eten voor twee personen, want meer gasten zijn er niet. Na het tomatensoepje wordt het buffet klaargezet. Het bestaat uit rijst, sla en een lamsvleesstoofpot. Moeilijk kiezen, dus we nemen alles! Het is prima eten en het stukje apple pie als toetje smaakt ook goed.
Om half 8 zijn we al terug bij de tent. Omdat het volle maan is, kunnen we de sterren jammer genoeg niet zo goed zien. In een donkere omgeving als dit, is de sterrenhemel juist erg indrukwekkend.

Slapen dus maar, zodat we morgen vroeg op kunnen om dit desolate oord zo snel mogelijk te verlaten. Op de oude springveren matrassen is slapen overigens niet echt prettig. We worden regelmatig wakker, van de kou (eigenlijk hadden we extra dekens uit een andere tent moeten rukken, maar dat bedenken we de volgende dag pas) en ook van de vreemde geluiden buiten die ontstaan door de wind die aan het tentdoek rukt. Als je dan zo wakker ligt, ontstaan er spookbeelden in je hoofd. Want wat zou je moeten doen als er iets gebeurt met een van ons? Onze telefoons hebben geen bereik en op het camp is niemand meer. Waar moet je dan naar toe?

Dikke tip van vandaag: Ga niet overnachten in het Aabadi Mountain Camp!
Dikke tip 2: Kom je in een slechte locatie terecht omdat je misleid bent door de mooie website, zoek dan zelf een andere.





donderdag 30 juli 2015

Dag 6: Dansende spinnen en een college in de woestijn.

We worden om 8 uur opgehaald door een guide van Living Desert Adventures voor een excursie over het woestijnleven. Nadat ook een paar andere gasten zijn opgehaald, rijden we met twee jeeps de woestijn bij Swakopmund in. Terwijl de guide van de tweede jeep een college van meer dan een uur (dat mocht best wat minder …) geeft over de voedselketen van de woestijndieren, zoekt de guide van jeep 1 naar de dieren die onder het zand leven. En hij vindt ze: de witte spin die gangetjes graaft in het zand en die met spinrag versterkt, zich bij gevaar van een duin laat afrollen en daarbij 44 keer per minuut om zijn as draait. 



Een pootloze lizard die eruit ziet als een grote grijze regenworm en een gangetjes gravende gekko in mooie pasteltinten. 




De heren hebben een scherp ook voor alles wat beweegt, want in wat wij als een steen zien, zien zij een donkergrijze kameleon.



Interessant is de uitleg over de verschillende kleuren zand die in de duinen voorkomen. Zo is er verschil tussen het fijne gele en oranje zand dat veel ouder is dan het jonge en grovere witte zand.



De zwarte vegen op de duinen blijken niet afkomstig van vervuiling, maar zijn ijzerkorrels. Het bewijs wordt geleverd met een magneet. 



Na een drankje bovenop een duin crossen de jeeps door het zand terug naar Swakupmond en worden we om 1 uur afgezet bij het guesthouse.



’s Middags gaan we het stadje in. Bij de plaatselijke Spar kopen we bodylotion, want we slaan langzamerhand wit uit van de droogte en de korsten staan op onze lippen. Dikke tip voor Namibië: stop overal Labello’s in en vergeet die bodylotion dus niet.
We zijn verbaasd over de prijzen in de supermarkt, die zijn bijna Nederlands. Groente en fruit zijn echt duur en de prijzen van meel, rijst en melk zijn vergelijkbaar met die bij ons. Dit hadden we zeker niet verwacht in een Afrikaans land. Ook de restaurants zijn niet echt goedkoop; het is wel minder dan bij ons, maar toch ben je voor een etentje met zijn tweeën gauw 40 euro kwijt.

We lopen naar de craft market waar toeristen hun keus kunnen maken uit producten van de locals: honderden houten olifantjes, schaaltjes, maskers, bedrukte doeken, sieraden etc. Sommige verkopers zijn wel erg opdringerig; we worden bijna ingesloten door twee van hen. Mijn ‘Please, don’t follow us’ geeft een boel gemekker en we besluiten maar weg te gaan.
We wandelen wat door het dorp, pakken nog een terrasje en willen dan terug naar het guesthouse. Bij de auto staat iemand die geld wil omdat hij op onze auto heeft gepast. We hadden hem echter niet gesproken toen we de auto parkeerden, dus geven geen geld. Ook hier een boel gemekker en we hebben het even gehad met de zwarte locals hier.

’s Avonds gaan we eten in The Tug. The Tug is een restaurant aan de zee in een oude sleepboot. Het is er stampend druk. Grappig is dat we de twee Duitse dames uit Windhoek weer tegenkomen. Ze zaten daar in hetzelfde guesthouse als wij  en waren ook mee met de excursie door de Sossusvlei. Het eten in de Tug is goed, de wijn ook. Aanrader!





woensdag 29 juli 2015

Dag 5: Naar Swakopmund via Solitaire

Kwart voor 6 opstaan is geen probleem na het vroege naar bed gaan van gisteravond! Koffers in de auto, ontbijten en op weg voor een rit van 350 km over gravelroads naar Swakopmund. We zien er eigenlijk een beetje tegenop … de temperatuur daar is volgens Weer Online 13 graden, het is een plaats die Duitsland ademt en er is 300 dagen per jaar mist. Waarom hebben we dat niet uit de reis geschrapt toen het nog kon? We besluiten lekker lang over de reis te doen, zodat we laat aankomen en bedenken verder dat we toch twee heerlijke Karen Slaughters bij ons hebben.



Het eerste stuk van de reis brengt ons terug naar Solitaire, het eenzame woestijnstadje dat bestaat uit een bakkerij en een benzinepomp. Omdat het erg vroeg is en het licht dus heel anders is dan twee dagen geleden, lijkt het alsof we de weg voor het eerst rijden. Het landschap ziet er anders uit, mooier en intenser. We zien een jakhals voorbij rennen; het is de eerste keer dat we zo’n beest zien, hij is kleiner dan we dachten. Het blijkt een zadeljakhals te zijn (nee, dat hij had geen naambordje om - leve Wikipedia), die alleen in het zuiden en oosten van Afrika voorkomt.


Vanaf Solitaire rijden we verder langs de rand van het Namib Naukluft Park. Het landschap verandert vandaag voortdurend. Eerst rijden we door een berglandschap met droogliggende rivieren: de Gaub Canyon en de Kuiseb Canyon. 



Dan komt de stenige zandgrond die vol staat met grijze harde graspollen en waar we twee verdwaalde struisvogels en een grote groep impala’s zien. 




Vervolgens is er een landschap van glooiende zandheuveltjes dat eruit ziet als een lappendeken en ver weg omringd is door bergketens. 




De kussentjes gaan over in een zandvlakte met achteloos rondgestrooide grijsgroene lage struiken om tot slot te eindigen in een grote kale zandvlakte waarop helemaal niets staat. 



De weg door dit laatste stuk is 100 km lang en bied je totaal geen referentie van waar je bent. Dat hier toch vaker mensen rijden, zien we aan de gestapelde stenen langs de kant van de weg.



Onderweg zien we een groepje bergzebra’s. Bergzebra’s zijn anders dan gewone zebra’s, omdat hun buik wit is en hun strepen doorlopen in de manen. Verder zien we de bijzondere kokerboom, een aloësoort die alleen in dit deel van Afrika voorkomt. De stam lijkt omringd door slangen en tegen de felle blauwe lucht komen de sterachtige takken prachtig uit.



We komen weer in de bewoonde wereld als we in het zand aan weerszijden van ons rijen elektriciteitspalen zien staan: we zijn bij Walvisbaai. Net als op de andere middagen waait het enorm en rijden we door gele zandwolken de stad binnen.
Walvisbaai ligt aan de Atlantische Oceaan en is absoluut niet de moeite waard om te bezoeken. Het is een ratjetoe aan gebouwen en industrie door elkaar en de stad lijkt wel uitgestorven. Aan het water proberen we een kop koffie te krijgen in een restaurantje. We zijn de enige bezoekers en de koffie blijkt van drie dagen geleden te zijn. Die laten we dus maar staan. Gauw weer de auto in voor we uit de broek waaien.




Swakopmund ligt 40 km verder. We rijden langs de kust, gaan nog even het strand op om te onderzoeken of hier inderdaad een koude stroming van de Zuidpool langskomt die de 300 dagen mist en het ijskoude zeewater veroorzaakt. Nou, Henk kan het weten: het klopt! Van de mist zien we gelukkig niets: het is stralend weer, niet warm, maar zeker niet zo koud als Weer Online ons deed vrezen.



We rijden Swakopmund in, een mondain toeristisch plaatsje dat vol staat met guesthouses, hotels en selfcatering accomodations. De wegen zijn geasfalteerd, er staan palmbomen, we zien terrasjes en de borden zijn zowel in het Engels, Duits als Zuid-Afrikaans. Swakopmund wordt ook wel het Saint Tropez van Namibie genoemd, omdat rijke Namibiërs hier hun zomervakantie doorbrengen. Overigens zien we ook hier, net als bij Windhoek, een township, veilig van de rijkdom gescheiden door een grote zandvlakte. Swakopmund ademt inderdaad een Duitse sfeer, wat vooral komt door de Duits uitziende gebouwen met namen als Ludwig Schroderhaus en Alte Post, maar ook door restaurants zoals Erich’s Restaurant en Cafe Anton waar de lekkerste Schwarzwalder Kirschtorte te koop zou zijn.
We drinken koffie op een terrasje en gaan dan naar ons guesthouse, Sandfields. We checken in bij eigenaar Richard en krijgen een mooie kamer met open haard en een heerlijk bed.
’s Avonds gaan we op advies van Richard eten in de vuurtoren van Swakopmund, maar dit is geen succes. We bestellen allebei een andere vissoort, maar de smaak van wat op ons bord ligt is gelijk: naar niks smakende vis zwemmend in een flauwe tomatenkledder. De frietjes zijn buigzaam als elastiekjes, maar gelukkig is de wijn goed.



dinsdag 28 juli 2015

Dag 4: Duintje klimmen

Om 6 uur gaat de wekker voor de guided tour naar de Sossusvlei, een drooggevallen meer in de Namib woestijn. Alleen in het regenseizoen staat het meer vol water. Wetend dat het in een open jeep zo vroeg erg koud is, kleden we ons dik aan. In de jeep liggen dekens, die hebben we nodig ook want het is echt koud!


De rit naar de Sossusvlei is zo’n 70 km. Gelukkig is het een geasfalteerde weg. We zien wat springbokken, een paar struisvogels en impala’s, maar echt dik is het wild niet gezaaid hier. Hoeft ook niet, want het woestijnlandschap en de rondom liggende oranje-rode duinen zijn al imposant genoeg. 

De guide stopt bij Dune One, van waaruit we een mooi overzicht over de omgeving hebben.
Daarna rijdt hij door naar Dune 45, een van de duinen die beklommen kan worden. Over de smalle rand van het duin lopen we omhoog naar de top. Het is een heavy klusje, want het zand is zacht en je zakt er met je schoenen een eind in, maar het uitzicht is zo mooi dat het de klim meer dan waard is. 


De oranje duinen tegen die felblauwe lucht, de zwarte ‘schaduwlinten’ die de hoeken van de duinen aangeven, de donkere schaduwen van de nog niet door de opkomende zon beschenen duinkanten, het is overweldigend. Bovenop het duin bedenk ik me hoe ik een volgende keer op school de complementaire kleuren kan uitleggen: aan de hand van een foto van dit donkeroranje duin tegen de diepblauwe lucht kan ik laten zien hoe oranje en blauw elkaar versterken.


Naar beneden lopen lijkt een doodenge aangelegenheid. Het duin is erg steil en de diepte is groot. Maar het blijkt een eitje: omdat je zo diep wegzakt in het zand ren je met gemak naar beneden terwijl het voelt als een slowmotion. De functie ‘glijbaan’ werkt helaas niet zonder plankje of sleetje; het zorgt alleen voor een broek vol zand.


De tocht wordt vervolgd. Bij 70 km houdt de geasfalteerde weg op en gaat over in een zandpad, waar de fourwheeldrive jeep glibberend en zwalkend doorheen gaat. Bij een picknickplek wordt de tafel gedekt en gaan we gezamenlijk ontbijten. Het is superleuk om zo met mensen uit alle delen van de wereld aan tafel te zitten en te praten. De alleenreizende Engelsman (‘No, I’m not alone, I’m with my friend the camera’), een jong stel uit San Francisco (‘I love Amsterdam, it’s so typical … uhhh … Amsterdam!’) , twee Duitse dames en een Franssprekend echtpaar uit Reunion. De picknickmand is ruim gevuld en ook hier kunnen we de eiwit-zaadhype volhouden: kwark met pompoenpitten, kom daar maar eens om midden in de woestijn.


 Na het ontbijt rijden we naar een parkeerplaats en lopen naar Death Vlei. Een wandeling van 1,1 km door de duinen. Het is inmiddels behoorlijk warm en er waait een fikse wind, dus waterflessen mee. Ook al is het maar een korte afstand, het is een stevige wandeling door het zachte zand en door de hoogteverschillen.
Death Vlei doemt op na een duin: een surrealistisch landschap bestaand uit een door duinen omringd spierwit drooggevallen meer waarin verschillende dode bomen staan. Het lijkt op een ijsbaan uit de schilderijen van …. , maar dan zonder de vrolijke schaatsers. We wandelen over de opgedroogde en bijna versteende kleibodem en zien boven ons de duinbeklimmers. Fantastische plek.


Als we terug bij de jeep zijn, voelen we ons uitgedroogd. Wit uitgeslagen huid, droge lippen en een onvoorstelbare dorst, ondanks de flesjes water die we bij ons hadden. Het Death Valley gevoel is er weer.

Rond 1 uur zijn we terug in de Sossusvlei Lodge. Het is inmiddels 27 graden, dus de korte broek kan voor het eerst uit de koffer. Met laptop, telefoon en bier settelen we ons op het terras. Bijpraten met thuis, foto’s uitzoeken en genieten van het uitzicht op de savanne voor ons.

’s Avonds doen we ons in het restaurant weer tegoed aan alle lekkere salades en vis en natuurlijk de toetjes. We gaan natuurlijk niemand de ogen uitsteken met de massa’s foto’s van het buffet (behalve Willem, die kreeg ze via Whatsapp), vandaar hier een kleine collage.


En hoe laat gaan reizigers die om 6 uur opstaan en zoveel mooie dingen zien naar bed? Juist, om kwart voor 8. Vakantie, ’t is net werk!